Het was toen zomer
vandaar dat de hemel trilde
van zonlicht en mensengeluiden
Liever hadden wij, gevangen in een zeepbel
een luchtreis gemaakt
. . toen wij uit de auto stapten waaide de wind
als zijden doeken om ons heen
Jouw haren golfden goud
Drenkelingvingers
vakkundig losgewrikt
de zware deur slaat dicht
Jij in het donker
ik in het witte licht
De hemel; veel te strak gespannen
Te hoog, te blauw
Ik wil niets -
ik wil nooit meer weten
van zonlicht en mensengeluiden